Menu

Van streekwacht zijn: altijd iets speciaals. Minder goed slapen, omdat je weet dat men je kan wakker bellen. Ook wat slechtgezind, omdat de anderen vrij hebben en jij niet. Maar ook spannend, want je weet niet wat er komen zal. Wie zal je zien? Zal je de taak aankunnen? Zit alles in je trousse? Zijn de medicamenten niet verlopen? Zal het te druk zijn of net niet druk genoeg?

De ene patiënt is de andere niet. De ene zie je zitten, de andere minder. Van de ene verdraag je eigenlijk te veel zonder morren en de andere heeft het verkorven nog voor je hem of haar ziet.

Er zijn van die patiënten die kleur geven aan je beginnende praktijk. De ‘die hard’ fans, die uit het niets opduiken, op zoek naar een arts, die tijd heeft en die geboeid wil luisteren naar hun verhalen en klachten.

Worden mensen één met hun meubilair? Misschien een beetje. Ik kan moeilijk afstand doen van dingen. Zo ook van mijn getuig: de stethoscoop, ook al is ie stuk. Het is een instrument dat je dagelijks in je oren steekt en waarmee je luistert naar de eb en vloed van de ademhalingsbeweging, steeds maar terug een bewijs van leven, en soms van ziekte.

“Er gebeuren hier rare dingen. Ik moet mijn baas verwittigen, maar die neemt niet op. En gij neemt ook al niet op, ze zeggen dat uw nummer niet bestaat. En dan zeggen ze dat mijn vrouw hier opgenomen is, na een miskraam, maar dat kan niet, want ik ben homo. Dat weet ge toch?”

Geneviève belt me om te zeggen dat ik morgen niet mag komen. Ze spreekt een soort aristocratisch Vlaams, waarvan ieder woord uit het Frans moet vertaald worden. Ze spreekt daarom wat trager, met een Franse huig-r, en een beetje gemaakt.

Op 26 december 1998 zie ik Frans terug op het spreekuur (zie Huisarts Nu 2009 nr. 6 voor het eerste deel over Frans). Na het skiën krijgt hij pijn in het linker onderste lidmaat, met licht oedeem, en met uitslag op de beide kuiten. Hij mankt sindsdien een beetje en neigt zijn voet steeds om te slaan.

Weglopen. Of nog beter: verdwijnen. Hoe dan ook stoppen als huisarts, want het heeft toch geen zin. Nooit meer van je laten horen. Niemand nog in de ogen durven kijken. Geen patiënt, geen collega. Niemand.

Versprekingen en meningen van patiënten zijn vaak het hilarische gespreksonderwerp vóór een of andere vergadering van (huis)artsen. Lachen met patiënten, mag dat dan niet?

“Pat, ons moeder vraagt uitdrukkelijk naar u. Ze wil u absoluut zo snel mogelijk spreken.” Het is een donderdagavond laat in juni en ik ben in mijn tuin aan het werken. Gestoord worden tijdens het contact met de aarde… ik heb daar een redelijke hekel voor ontwikkeld. Patiënten voelen dat, denk ik. Ik kan dan redelijk kortaf zijn: het is niet leuk met slijkerige handen je gsm uit je broekzak te nemen.