Menu

De laatste twaalf jaar is de incidentie van impetigo in de Nederlandse huisartsenpraktijk spectaculair gestegen. Volgens de Intego-cijfers valt het in Vlaanderen nogal mee. Toch is er ook hier een lichte stijging vast te stellen, vooral dan bij kinderen tussen nul en veertien jaar oud, meer bij jongens dan bij meisjes en meer tijdens de zomermaanden. De verschillen in incidentie van impetigo tussen beide regio’s vragen evenwel om verduidelijking.

De borderlinepersoonlijkheidsstoornis wordt meer en meer erkend, wat zowel voor de patiënt als de begeleider een grote stap vooruit is. Toch is het werken met borderlinepatiënten zeker niet vanzelfsprekend. Door hun onveilige hechting hebben deze patiënten een fundamenteel wantrouwen tegenover anderen opgebouwd, waardoor ook de behandeling vaak moeizaam verloopt. Om te vermijden dat de huisarts te veel op zich neemt, moeten duidelijke afspraken worden gemaakt. Ook is doorverwijzing vaak noodzakelijk om de intense begeleiding meer te spreiden.

Bij screening op borstkanker wordt systematisch ook de densiteit van de borsten vastgesteld. Een hoge densiteit blijkt een belangrijke risicofactor voor borstkanker te zijn. Toch wordt deze informatie meestal niet aan de huisarts doorgegeven. Dit zou tot veel meer extra onderzoek leiden, met soms een grote angstinductie en nodeloze invasieve ingrepen voor de betrokken patiënte tot gevolg.

Hoe kan de huisarts een depressieve stoornis herkennen? Wanneer gaat het om een somatische aandoening? Wanneer is verwijzing noodzakelijk? En wanneer mag de huisarts op de eigen kracht van de patiënt en zijn sociale netwerk vertrouwen? Een aantal kern- en aanvullende symptomen kunnen helpen om een depressie van andere aandoeningen te onderscheiden en de patiënt ook beter te begeleiden.

In de aanbeveling van de Domus Medica over depressie, die binnenkort verschijnt, wordt uitgegaan van het biopsychosociale model. Hierin worden de belangrijkste biologische, psychologische en sociale achtergronden van de depressie samengebracht. Vanuit dit brede denkkader heeft de huisarts verschillende mogelijkheden om te behandelen.

Elke depressie grijpt in op de basale zijnsdimensie van de mens. Door die essentie van elke depressie te zien kan de huisarts gemakkelijker tot een diagnose komen. Drie begrippen uit de antropopsychiatrie kunnen helpen om deze aandoening van de fundamentele zijnsdimensie te herkennen: anhormie of het wegvallen van de levenskracht, anhedonie/anaesthesie of het verloren gaan van gewaarwordingen en arrhytmie of de verstoring van de levensritmes.

Elke huisarts wordt dagelijks geconfronteerd met klagende mensen. Wellicht één keer per dag met een patiënt die depressieve klachten verwoordt en bij wie je je de vraag moet stellen of die man of vrouw echt depressief is.

De collegiale verwijzing in ons zorglandschap gebeurt typisch via verwijsbrieven en telefonische contacten, waarin duidelijk het probleem en de vraagstelling worden vermeld. Als centrale pijler van de holistische zorg voor de individuele patiënt verwacht de huisarts op zijn beurt gepaste terugkoppeling van zijn collega. Maar is dit antwoord van onze collega’s uit de tweede en derde lijn wel altijd zo bruikbaar?

Spelen bepaalde karakteristieken van de eerstelijnsgezondheidszorg een rol in het voorschrijven van antibiotica? Of zijn demografische factoren, zoals een oudere bevolking, van groter belang? In deze studie worden een aantal karakteristieken voor de gezondheidszorg en demografie vergeleken tussen België, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De resultaten suggereren dat Nederlandse huisartsen in hun voorschrijfgedrag meer door professionele standaarden worden gestuurd en Belgische artsen meer door de vraag van de patiënt.

In dit vierde artikel in de reeks van ESAC-onderzoeken wordt het gebruik van chinolonen in 25 Europese landen nagegaan (zie ook Huisarts Nu 2006;10 en 2007;2 en 2007;3). Volgens dit onderzoek is er een opmerkelijke verschuiving in het gebruik van de eerstegeneratie- naar de tweede- en derdegeneratiechinolonen. België, Portugal, Luxemburg en Italië zijn de grootste gebruikers van levofloxacine, een tweedegeneratiechinolone. Hoewel de tweede- en derdegeneratiechinolonen meer en meer worden gebruikt in de behandeling van luchtweginfecties, zijn ze hiervoor niet de eerste keuze.