Menu

Het Diabetesproject Aalst heeft samen met de zorgverleners uit de regio een zorgprogramma voor diabetes type 2 in de eerste lijn ontwikkeld op basis van het Chronic Care Model (zie Huisarts Nu 2008;37:76-81). In dit tweede deel wordt onderzocht welke factoren de implementatie van dit zorgprogramma bevorderd dan wel belemmerd hebben. Op basis van deze analyse kunnen duidelijke adviezen naar het beleid geformuleerd worden om de chronische zorgverlening in de eerste lijn beter te organiseren.

Wat is de prevalentie van chronische nierinsufficiëntie in de Vlaamse huisartsenprakijk? Uit deze studie, gebaseerd op gegevens van de Integodatabank, blijkt dat het aantal patiënten met chronische nierinsufficiëntie veel hoger is dan huisartsen in hun medisch dossier noteren. Nochtans is het van cruciaal belang om deze patiënten vroegtijdig op te sporen en tijdig door te verwijzen. Mits aangepaste medicatie en behandeling is het immers mogelijk om de achteruitgang van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie te vertragen.

Bestaat er een subgroep van patiënten met acute rhinosinusitis die baat hebben bij een behandeling met antibiotica? In deze ‘individuele patiëntendata meta-analyse’ kon deze groep alvast niet geïdentificeerd worden. In de huisartsenpraktijk blijft de richtlijn dus dezelfde: behandeling met antibiotica is bij acute rhinosinusitis weinig zinvol. ‘Watchful waiting’ en symptomatische behandeling blijven wel aangewezen bij de meeste patiënten met rhinosinusitisklachten, tenzij er ernstige complicaties zijn.

Vinden dak- en thuislozen de weg naar de gezondheidszorg in ons land? Gaan ze eerder naar de huisarts of naar de spoeddienst? En maken ze frequent gebruik van de gezondheidszorg of bestaan er te veel barrières? Omdat hierover in België geen gegevens beschikbaar zijn, onderzochten een aantal huisartsen hoe de situatie in Gent is.

Hoe bruikbaar zijn routinegegevens uit het elektronisch medisch dossier (EMD) om de kwaliteit van de zorg te meten? Uit dit kleinschalige onderzoek blijkt dat de EMD’s vaak onvolledig zijn op het vlak van de diagnose van hypertensie, diabetes en persoonlijke cardiovasculaire antecedenten. Gegevens over de medicamenteuze behandeling zijn in de dossiers vollediger, waardoor ze voorlopig een betere basis vormen om de kwaliteit van de zorg te evalueren.

Om nierinsufficiëntie op te sporen zijn verschillende parameters mogelijk. Het bepalen van serumcreatinine is niet voldoende; beter is om de ‘glomerulaire filtratieratio’ (GFR) te bepalen aan de hand van verschillende formules. Op basis van de literatuur blijkt vooral de MDRD-formule bruikbaar. Laboratoria zouden daarom ook deze formule moeten toepassen zodat de huisarts een beter zicht krijgt op de nierfunctie van zijn patiënt. Dit is nu al het geval in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië.

Om emotionele en gedragsproblemen bij kinderen te meten is de Child Behavior Checklist de gouden standaard. Toch kan ook de Pediatric Symptom Checklist een nuttige rol spelen in de vroegdetectie van deze problemen, vooral omdat deze vragenlijst voor de ouders gebruiksvriendelijker is. Dit onderzoek toont aan dat de Nederlandstalige versie van deze vragenlijst voor de onderzochte populatie ook voldoende betrouwbaar en valide was om in de praktijk te gebruiken.

In dit focusgroepenonderzoek werd nagegaan hoe huisartsen de therapietrouw bij hun patiënten met diabetes type 2 inschatten. Huisartsen bleken het vooral moeilijk te hebben met de groep van ‘niet te motiveren’ diabetes type 2-patiënten die, ondanks hun inspanningen, weinig therapietrouw bleven. Een gedeelde zorg en verantwoordelijkheid over de behandeling tussen arts en patiënt zou mogelijk ook deze groep diabetes type 2-patiënten kunnen overtuigen om hun ziekte en opvolging ernstig te nemen.

Hoe evalueren patiënten de relatie met hun huisarts? Om dit te onderzoeken worden er steeds meer meetinstrumenten ontwikkeld. Eén hiervan is de ‘Doctor’s Interpersonal Skills Questionnaire’ of de DISQ-vragenlijst, waarin rekening gehouden wordt met het oordeel van de patiënt. Een huisartsenpraktijk in Maaseik implementeerde deze relatief eenvoudige vragenlijst in de praktijk en met succes. De respons van de patiënten was zeer hoog en de huisartsen, een praktijkopleider en hibo, kregen waardevolle informatie om hun communicatie met de patiënt bij te sturen.

Welke informatie geven huisartsen aan adolescenten tijdens een contraceptieconsult? Geven ze correcte informatie? Informeren ze voldoende naar de achtergrond van de patiënte? In deze studie deden drie studenten zich voor als patiënten en bezochten onaangekondigd dertig huisartsen voor een contraceptieconsult. De resultaten waren soms teleurstellend: niet alle informatie over het pilgebruik was correct, de keuze van de pil werd soms beïnvloed door ‘stalen’ in de praktijk en over het bestaan van de noodpil werd nauwelijks gerept… Kan de toepassing van de Domus Medica-aanbeveling ‘Orale...