Menu

Zoals het een Noël betaamt, is hij geboren op kerstdag, enkele jaren na de Tweede Oorlog. Goed bewaard, wat van z’n broers en zussen niet gezegd kan worden, want die hebben op relatief jonge leeftijd het tijdelijke met het eeuwige verwisseld wegens hartfalen, na één of meerdere infarctjes.

Ghislain is een klassieke Franse voornaam met Germaanse roots. Het betekent ‘speer’ en daar heeft deze patiënt ook iets van weg: ranke verschijning, ondanks zijn 74 jaar, die zich door het leven spietst, altijd gehaast, te voet of op zijn elektrische fiets de lucht doorklievend.

Een tijd geleden mocht ik Vera, een dame van 63 jaar, ontvangen tijdens een van mijn consultaties. Een routine bloedonderzoek bracht een te hoge cholesterol aan het licht: totaalcholesterol 311 mg/dL en LDL-cholesterol 212 mg/dL. Bovendien heeft Vera licht overgewicht, BMI= 27,5.

Henk kreeg recent de diagnose van diabetes en besloot om gezonder en vooral bewuster te gaan eten door calorieën te tellen. Ondertussen zijn we een geruime tijd verder en zie ik Henk opnieuw op vervolgconsultatie. Hij draagt een opvallend hemd: korte mouwen en bedrukt met een gele en rode jungleprint. Onder zijn arm draagt hij zijn kenmerkend mapje.

Een kreupel dametje wandelt met rollator mijn spreekkamer binnen. Ze draagt een grote bril met dikke glazen en een raar vissershoedje. Natuurlijk ontbreekt in deze coronatijden ook het chirurgisch mondmasker niet, dat schel afsteekt tegen haar vaalblauwe trainingspak. Als ik het dossier raadpleeg, zie ik dat ze slechts 68 jaar is terwijl ik haar zeker 80 jaar had gegeven.

Rachida is een vijftigjarige niet-van-­hier-patiënte, die uit Marokko via een verblijf in Spanje in onze straat is beland. Als ik aan haar denk, zie ik alleen één grote glimlach en stralende ogen in haar hoofddoek.

Mijn collega’s en ik zijn net, na een vermoeiende ochtend met veel telefoontjes en patiënten, aan het lunchen als de spoedtelefoon gaat. Tussen 13.00 en 13.30 uur kunnen patiënten ons enkel bereiken als er een spoedgeval is. De doktersassistente neemt de telefoon op en ik spits mijn oren. Vandaag ben ik de arts die instaat voor de spoedgevallen.

Raymond heeft ons verlaten, eer­gisteren, wellicht in de late nacht. Het tijdstip van overlijden kon niet met zekerheid worden vastgesteld. Hij was overigens niet gekend met zware pathologie.

Ik rij naar een klein rijhuis in een wijk vol arbeiderswoningen. De deur staat wagenwijd open: een walm van wierrook en wiet slaat in mijn gezicht. Een jongeman komt net de trap afgestrompeld, met holle ogen kijkt hij me aan: “Ah de dokter, kom maar binnen. Mijn moeder is boven, er is iets niet goed met haar.”

Ouders als chronische patiënt, opa’s jong gegaan en een leeftijdsgenoot begraven: dat doet iets met een mens, denk ik dan. Zo ook met Alex; hij is nogal van het angstige type en komt vaak op consultatie met veel verwachtingen over de ‘maakbare’ geneeskunst.