Menu

België behoort met Italië en Zwitserland tot de centraal Europese landen waar groepspraktijk of gestructureerde samenwerking binnen de huisartsenpraktijken een minderheid vormt (zie ook het artikel van D. Campens, elders in dit nummer). Toch is er de laatste jaren ook in Vlaanderen heel wat samenwerking op gang gekomen en dit in de vorm van lokale kringwerking, wachtdienstgroepen en eerder individueel gemaakte af spraaksystemen. Het praktijkmodel aan de basis hiervan blijft echter de solopraktijk. Het lijkt alsof de beroepsgroep op eigen kracht niet verder kan, wil of durft.

Een grondig uitgewerkt associatiecontract, een degelijk huishoudelijk reglement, en een goede verstandhouding tussen de collegae zijn van primordiaal belang voor het slagen van een associatie. Dat het één het andere kan helpen bewerkstelligen, is duidelijk. De meeste kandidaat-samenwerkers vertrekken van een modelcontract dat ze naar hun specifieke situatie kneden. Wat in een contract en een huishoudelijk reglement moet staan, wordt in onderstaande tekst praktisch gerangschikt.

Vijfenzestig procent van de jonge artsen verkiest een samenwerkingsverband boven een soloprakrijk. Dit is één van de verrassende resultaten van een enquête die aan jonge artsen werd voorgelegd. Deze voorkeur voor meer samenwerking werpt vragen op voor de toekomst, onder meer naar de opleiding toe. De solopraktijk lijkt nu immers de keuze voor de richting huisartsengeneeskunde eerder tegen te werken dan te bevorderen.

Samen werken verloopt niet altijd van een leien dakje. Duidelijke afspraken en overlegmomenten zijn nodig om wrevel of ergernis te voorkomen. Anderzijds worden de positieve aspecten soms ook uitdrukkelijk bejubeld. Twintig huisartsen, werkzaam in een associatie, vertellen in dit artikel wat zij als voor- en nadelen van deze praktijkvorm beschouwen.

In een themanummer over huisartsenassociaties hoort een beschrijving thuis over de huidige frequentie en vormen van het fenomeen. Hoeveel huisartsen in Vlaanderen werken samen met een collega? Bestaat de samenwerking meestal tussen twee of tussen meerdere artsen ? Is er dikwijls sprake van een familieverband binnen de associatie? Werken vrouwelijke huisartsen in andere praktijkvormen dan hun mannelijke collega’s? Is er een verschil in geografische spreiding?

Ondanks de toenemende tendens naar meer groepspraktijken, is er nog niet veel over bekend. Éénduidige definities ontbreken en cijfergegevens zijn, vooral dan in België, weinig voorhanden. Dir artikel brengt literatuurgegevens uit verschillende landen samen, die als uitgangspunt én toetssteen voor de andere researchartikels kunnen dienen.

Wat weten huisartsen over het ziekenhuis waarnaar ze hun patiënten verwijzen? Zijn ze op de hoogte van de accommodatie en de specialismen die het ziekenhuis biedt? En hoe verloopt de samenwerking tussen huis- en ziekenhuisarts? Is er genoeg informatiedoorstroming? Verwijzen huisartsen steeds meer rechtstreeks naar het ziekenhuis of niet? Op deze vragen wilde een regionaal ziekenhuis graag het antwoord weten en liet daarom een onderzoek uitvoeren. Daaruit bleek onder meer dat huisartsen nood hebben aan meer informatie over de ziekenhuiswerking.

Personen met het Downsyndroom werden door hun typische uiterlijk tot voor kort gestigmatiseerd als "idioten”, “debielen” of “mongolen”. De meesten leefden in instellingen, afgezonderd van de maatschappij en van hun familie. Hun levenskansen waren klein, zowel in duur als in kwaliteit. De laatste decennia is er een snelle evolutie op gang gekomen: meer en meer van deze kinderen groeien thuis tussen leeftijdsgenoten en familie op. De onderwijs- en ontwikkelingsbegeleiding is veel meer aangepast en ook de geneeskundige preventie en de behandeling van typische gezondheidsproblemen zijn sterk...

Sommige uitgaven in de gezondheidszorg zijn uit de hand gelopen; dit is ondermeer het geval in de geneesmiddelensector. Om deze uitgaven beter te beheersen, zijn er economische analysen nodig die de relatieve prijs en terugbetalingscategorie van een geneesmiddel vaststellen. Hoe deze berekening juist verloopt, werd in het mei-nummer van dit tijdschrift uitgelegd. In dit tweede deel wordt stilgestaan bij de problemen die bij de uitvoeringen het gebruik ervan komen kijken. Ook wordt een blik op de toekomst geworpen.

De Reflotron biedt de huisarts nieuwe mogelijkheden om zelf bloed te onderzoeken. Het toestel laat toe om onmiddellijk klinisch belangrijke parameters te bekomen. Om de bruikbaarheid ervan na te gaan, werd het in een twintigtal praktijken getest. Tegelijkertijd werd onderzocht of het gebruik van de Reflotron een invloed heeft op het aantal laboratoriumaanvragen.