Menu
Geavanceerd zoeken

LOK-groepen zijn bedoeld als leergroepen; men tracht er de deelnemende artsen iets bij te brengen. Bij kennisoverdracht spelen verschillende aspecten een rol. Vooreerst: welke kennis wil men overbrengen? Ervaringskennis beklijft het meest en blijft het langst hangen, maar hoe komt men ertoe? Ten tweede: hoe vatbaar is de groep voor kennisopname? Elke groep doorloopt immers verschillende ontwikkelingsfasen. En ten slotte: welke begeleidingsstijl moet de LOK-moderator hanteren om de groep te motiveren om tot echt ervaringsleren te komen? Enkele theoretische concepten over groepsleren.

Op 30 november 1995 richtten de huisartsen van de bestaande wachtkring Laarne-Overmere-Kalken onze LOK op, onder het officiële erkenningsnummer 0077. De uitnodiging voor de eerste LOK-vergadering stelde dat "[deze vergaderingen] wellicht een nieuw tijdperk zullen inluiden om de verstandhouding tussen artsen in een zelfde discipline te bevorderen en om de kwaliteit van hun gemeenschappelijk handelen zowel individueel als gezamenlijk op te voeren en aan te passen aan de evolutie van de wetenschap."

Aan dit goed gestoffeerde themanummer over het functioneren van LOK-groepen is maandenlang gewerkt. Wetenschappelijke bijdragen werden uitgevlooid en bijgeschaafd, we hebben gezocht naar getuigenissen van huisartsen uit de praktijk en ten slotte enkele opinieleiders de kans gegeven om hun mening te formuleren. Het geheel oogt mooi, waarvoor dank aan alle medewerkers. En toch zat ik als hoofdredacteur tijdens het hele proces met een steentje in mijn schoen.

Artsen en apothekers hebben nog steeds de gewoonte om de medicatiedosis die een patiënt moet nemen, uit te drukken in soeplepels of koffielepels. Maar is dit wel zo betrouwbaar? Deze studie kwam tot het besluit dat er dringend nood is aan meer accurate doseerhulpmiddelen.

Beide wetenschappelijke huisartsenverenigingen van het land leveren heel wat inspanningen om aanbevelingen te ontwikkelen die huisartsen helpen bij hun praktijkvoering. Nadat de Wetenschappelijke Vereniging van Vlaamse Huisartsen (WVVH) in 2000 reeds peilde naar de houding van Vlaamse huisartsen tegenover aanbevelingen, nam ook de Société Scientifique de Médecine Générale (SSMG) in 2002 een gelijkaardig initiatief. Hierna leest u de resultaten van de bevraging.

Dankzij de betere behandelingsmodelijkheden van HIV is de HIV-patiënt veeleer een chronische patiënt geworden, die voor zijn follow-up de huisarts opzoekt. Omdat er nog geen standaardbehandeling voor HIV voorhanden is, heeft de huisarts er alle belang bij om een goede samenwerking te bewerkstelligen met de tweede lijn en patiëntenorganisaties. Hiertoe werd in 1999 in Antwerpen een HIV-netwerk voor huisartsen opgericht. Vermits in België geen soortgelijke netwerken bekend zijn, werd de werking ervan via een kwalitatieve vergelijkende analyse onderzocht.

Hoewel er in België geen algemene wetgeving bestaat die de procedure rond HIV-tests regelt, kunnen artsen die een HIV-test uitvoeren zonder toestemming van de patiënt, burgerrechtelijk, strafrechtelijk en onder disciplinaire jurisdictie worden vervolgd. Deze studie ging na wat het aandeel van HIV-tests zonder toestemming van de patiënt is in de Belgische huisartsengeneeskunde en onderzocht de omstandigheden waarin dit gebeurt. Uit de resultaten blijkt dat meer dan 20 % van de preoperatieve, de voorhuwelijkse en de HIV-tests om administratieve redenen uitgevoerd worden zonder medeweten van de...

Streven naar gezondheid is in onze maatschappij een min of meer bindende gedragslijn geworden. In het verlengde hiervan worden mensen ook almaar meer aangesproken op genetische risico’s, waarvoor ze zich – onder druk van de huidige gezondheidsmoraal en het belang van de genetische factor in het ontstaan van ziekte – kunnen laten testen. Maar hoe staat de patiënt hiertegenover? Deze kwalitatieve studie ging na hoe ex-borstkankerpatiënten denken over predispositietests voor borstkanker. Willen ze wel weten of er enige voorbeschiktheid is? Voelen zij zich verantwoordelijk voor het (eventuele)...

Ieder organisme heeft zijn ‘eigenzinnige goede redenen’ om op een bepaalde manier te reageren. Iedere reactie is ook uniek. Maar disfunctioneel lijkend probleemgedrag kan in een andere context begrijpelijk worden. Mits sensitieve afstemming kan een arts aan het gedrag van zijn patiënt een zinvolle betekenis geven en hem zo motiveren om zijn probleem aan te pakken. Nochtans kan het – vaak zelfs – voorkomen dat de achterliggende problematiek te ernstig en te complex is om in de context van een huisartsenpraktijk op te lossen.

Eén op twee patiënten die hun huisarts bezoeken, heeft te maken met een chronische aandoening waaraan hijzelf of een familielid lijdt. Deze onthutsende vaststelling zet onze overheid aan om ingrijpende maatregelen te nemen op gebied van tussenkomsten en kwaliteit van zorg. Maar welke impact hebben chronische ziekten eigenlijk? Hoe definiëren we een chronische ziekte? Wie is chronisch ziek? En wie kent het label ‘chronisch’ toe? En ten slotte: waarmee moet de overheid rekening houden bij het bepalen van tegemoetkomingen aan deze groep patiënten?