Menu

Naar aanleiding van het opstellen van een varicocelestandaard werd een studie opgezet over varicocele bij jongens in de puberteitsperiode. De studie analyseert het beleid van de diensten van het Medisch Schooltoezicht (MST) in de laatste tien jaar. Hoe frequent komt een varicocele voor in de praktijk van de schoolarts? Hoe evalueert hij/zij dit probleem? Wat gebeurt er verder met deze vaststelling? Uit deze bevindingen worden een aantal leerpunten geformuleerd die kunnen helpen om in de toekomst een succesvol preventief varicocelebeleid te realiseren.

Om de preventieve zorgverlening naar jongeren toe te verbeteren zijn een adequate behandeling en follow-up noodzakelijk. Dit is ook het geval bij varicocele. Probleem bij deze aandoening is dat er nogal wat controversen bestaan over het juiste beleid. De Gemengde Werkgroep van schoolartsen (VWVJ) en huisartsen (WVVH) stak daarom de koppen bij elkaar en stelde, in samenwerking met verschillende fertiliteitsspecialisten, een standaard (richtlijn of consensuspoging) op. Tegelijkertijd werd onderzoek verricht bij huisartsen en schoolartsen via respectievelijk de peilpraktijken en dossiers van het...

Dit artikel is gebaseerd op een voordracht van prof. dr. J. De Maeseneer op de Derde Psyche-Somabijeenkomst van de Society for Psychomatic Medicine op 15 december 1995 te Gent. Het heeft niet de bedoeling een wetenschappelijk overzicht te geven van de huidige kennis rond het chronisch vermoeidheidssyndroom en/of myalgische encephalomyelitis (ME). De tekst wil meer een essayistische collage van reflecties brengen aan de hand van volgende vragen: wat is de functie van het naam-geven aan ziekten voor de geneeskunde als wetenschap en wat betekent dit benoemen voor de arts, patiënt en samenleving?

Door patiënten in contact te brengen met lotgenoten vervullen zelfhulpgroepen een heel eigen functie binnen de hulpverlening. Patiënten leren op die manier hun probleem of aandoening (beter) te (h)erkennen, te accepteren en te hanteren. Vaak worden ze ook mondiger en nemen ze een actievere rol op in hun gezondheid. Op die manier werkt een zelfhulpgroep emanciperend. Daarnaast verzamelen en verstrekken zelfhulpgroepen informatie, die ook voor huisartsen van belang kan zijn. Hoe huisartsen en zelfhulpgroepen tot een goede, complementaire samenwerking kunnen komen, wordt hieronder met voorbeelden...

Hoe zijn zelfhulpgroepen georganiseerd en voor wie zijn ze bedoeld? Welke probleemgebieden pakken ze aan en hoe kunnen ze hulp bieden? Deze en andere vragen vormden het uitgangspunt van een onderzoek in Vlaanderen door het Trefpunt Zelfhulp. Door meer en juiste informatie aan te reiken hoopt deze vereniging een aantal vooroordelen weg te werken en tot een betere samenwerking tussen zelfhulpgroepen en artsen te komen. Beide hebben immers een functie in de hulpverlening. Dit wordt in een volgend artikel (zie blz. 127-130) met praktijkvoorbeelden aangetoond.

De meesten verwachten in hun leven veel meer positieve dan negatieve ervaringen te zullen meemaken. Dergelijk optimisme geldt ook voor ziekte en gezondheid. Als hierdoor de kans op ziekte systematisch wordt onderschat, is deze houding niet meer gewettigd. Dit onrealistisch optimisme zou personen kunnen verhinderen de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om ziekten te voorkomen of kunnen demotiveren om zich aan de voorgeschreven behandeling te houden.

Marlies Van Steen is 30 jaar en gebruikt sinds de bevalling van haar derde kindje een oraal anticonceptivum van de derde generatie (gestodene of desogestrel bevattend OAC).

Het vermoeden van een seksueel overdraagbare aandoening (SOA) kan een reden zijn om een huisarts te consulteren. Soms is dat erg expliciet en modieus verpakt in de vraag om een "aidstest”. Maar het gebeurt vaker dat we tijdens onze diagnostische speurtocht aan een SOA moeten denken, zonder dat de aanbreng van de patiënt of de klachten ons op dat spoor zetten. Deze vierde vraagstelling in de klinische reeks rond seksualiteit, SOA’s en anticonceptie wordt op de volgende bladzijde door dr. Dirk Avonts besproken.

Naast relationele en psychosociale factoren wordt in de psychiatrie — opnieuw — meer aandacht geschonken aan erfelijke en bio-organische factoren als verklaring voor bepaalde ziektebeelden. Dit is ook het geval in de kinderpsychiatrie. Onderzoek met tweelingen heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat autisme voor bijna 100% op erfelijkheid berust. Daarnaast wijst onderzoek in de neuropsychologie, - fysiologie, -anatomie en -farmacologie ook meer in de richting van bioetiologische verklaringen. Dit betekent echter niet dat psychosociale factoren over het hoofd moeten worden gezien. Deze kunnen immers...

In een dringende medische situatie zoals bij hartstilstanden, mag de patiënt een hoogkwalitatieve zorgverlening verwachten. Welke specifieke taak of taken moet de huisarts hier opnemen? En hoever moet de huisarts gaan? Is zijn/haar “morele plicht” om hulp te verlenen in gelijk welke toestand onbeperkt? Eén uitgangspunt is duidelijk: dringende medische hulpverlening is teamwork met de juiste persoon op de juiste plaats en op het goede moment.