Menu

Huisartsen worden regelmatig geconfronteerd met dermatologische problemen. Uit morbiditeitsregistratie in Nederland en België blijkt dat ongeveer 10 à 12% van alle consultaties in de huisartsenpraktijk betrekking heeft op de huid. Deze rubriek wil een bijdrage leveren tot permanente navorming op het vlak van de diagnostiek bij dermatologische problemen. Aan de hand van een casus zullen telkens een aantal voor de huisarts relevante dermatologische problemen worden besproken. De nadruk ligt op het herkennen van een dermatologische aandoening aan de hand van anamnestische en klinische gegevens.

Het bijhouden van medische dossiers, onder meer een deontologische plicht en een erkenningscriterium, is geen garantie dat de massa dossiergegevens met een zekere gretigheid verslonden en geactualiseerd worden. Met het oog op de verwerking van medische informatie wordt in deze bijdrage dieper ingegaan op een centrale rubriek uit het dossier, met name de probleemlijst. Aan de hand van een casus, het afgrenzen van de lijst met basisgegevens van de probleemlijst en een aantal praktische richtlijnen, tonen de auteurs het belang van deze lijst aan.

"Dokter, ik ben zo moe": een veelgehoorde klacht in de huisartsenpraktijk. Hoe behandelen? Afwachten, lichamelijk onderzoek of meteen labo-testen uitvoeren? Bij een duidelijke diagnose ligt de behandeling voor de hand. In 50% van de gevallen is de oorzaak echter niet zo éénduidig... Aan de hand van een casus wordt concreet nagegaan welke stappen de arts kan ondernemen.

Verhoogde bloeddruk is een frequente aandoening binnen de huisartsenpraktijk. Tenzij voor secundaire hypertensie stelt de huisarts zelfde behandeling in. Op welke valkuilen moet hij bedacht zijn en welke biochemische onderzoeken behoren in deze situatie tot zijn takenpakket?

Met grote belangstelling las ik in het oktobernummer van Huisarts Nu de bijdrage van collega De Lepeleire over "Het onbewuste van de abortusproblematiek" (zie Huisarts Nu/9, blz. 360-365).

België behoort met Italië en Zwitserland tot de centraal Europese landen waar groepspraktijk of gestructureerde samenwerking binnen de huisartsenpraktijken een minderheid vormt (zie ook het artikel van D. Campens, elders in dit nummer). Toch is er de laatste jaren ook in Vlaanderen heel wat samenwerking op gang gekomen en dit in de vorm van lokale kringwerking, wachtdienstgroepen en eerder individueel gemaakte af spraaksystemen. Het praktijkmodel aan de basis hiervan blijft echter de solopraktijk. Het lijkt alsof de beroepsgroep op eigen kracht niet verder kan, wil of durft.

Een grondig uitgewerkt associatiecontract, een degelijk huishoudelijk reglement, en een goede verstandhouding tussen de collegae zijn van primordiaal belang voor het slagen van een associatie. Dat het één het andere kan helpen bewerkstelligen, is duidelijk. De meeste kandidaat-samenwerkers vertrekken van een modelcontract dat ze naar hun specifieke situatie kneden. Wat in een contract en een huishoudelijk reglement moet staan, wordt in onderstaande tekst praktisch gerangschikt.

Vijfenzestig procent van de jonge artsen verkiest een samenwerkingsverband boven een soloprakrijk. Dit is één van de verrassende resultaten van een enquête die aan jonge artsen werd voorgelegd. Deze voorkeur voor meer samenwerking werpt vragen op voor de toekomst, onder meer naar de opleiding toe. De solopraktijk lijkt nu immers de keuze voor de richting huisartsengeneeskunde eerder tegen te werken dan te bevorderen.

Samen werken verloopt niet altijd van een leien dakje. Duidelijke afspraken en overlegmomenten zijn nodig om wrevel of ergernis te voorkomen. Anderzijds worden de positieve aspecten soms ook uitdrukkelijk bejubeld. Twintig huisartsen, werkzaam in een associatie, vertellen in dit artikel wat zij als voor- en nadelen van deze praktijkvorm beschouwen.

In een themanummer over huisartsenassociaties hoort een beschrijving thuis over de huidige frequentie en vormen van het fenomeen. Hoeveel huisartsen in Vlaanderen werken samen met een collega? Bestaat de samenwerking meestal tussen twee of tussen meerdere artsen ? Is er dikwijls sprake van een familieverband binnen de associatie? Werken vrouwelijke huisartsen in andere praktijkvormen dan hun mannelijke collega’s? Is er een verschil in geografische spreiding?