Menu

In een traditionele gemeenschap zijn leven en dood met elkaar verbonden. Rites en tradities koppelen het zichtbare aan het onzichtba­re, het tijdelijke aan het tijdloze. In onze samenleving is die dubbele structuur zo goed als verdwenen. De stervende heeft het hierdoor veel moei­lijker om zijn levenseinde zinvol te beleven. Professor Bemabé tracht met zijn cultureel-antropologische visie onze kijk op de palliatieve zorg te ver­rijken.

De zuigelingensterfte vóór april 1986 (de maand van het Tsjernobyl-ongeval) werd vergeleken met de sterfte nadien in de verschillende streken van West-Duitsland, rekening houdend met de intensiteit van de radioactieve besmetting, die van plaats tot plaats grote verschillen vertoonde.

In een eerste bijdrage werd dieper ingegaan op de verschillende emotionele aspecten die aan bod kunnen komen tijdens een stervensbegeleiding. In deze bijdrage willen we blijven stilstaan bij de verschillende belevings-fasen zoals die tijdens een stervensproces kunnen herkend worden.

In de roman «Dites moi qui je suis» van R. Garaudy sterft de hoofdfiguur op het einde. Alvorens te sterven wijst hij de arts af, hij zegt «ik heb je niet meer nodig, ik zal mijn plan wel trekken». En hij zegt letterlijk «Mourir est un act», doodgaan is een daad.. . en ik wil ze stellen. Het sterven en het helpen sterven kreeg grote namen: men spreekt namelijk van stervensbegeleiding, hulp aan stervenden, terminale zorg, palliatieve zorg. De benaming heeft eigenlijk met zo veel belang: waar het geen exacte synoniemen zijn, dekken ze toch grosso modo dezelfde lading. Waar het wel omgaat is wat...

Het sterven van mensen is een emotioneel gebeuren voor iedereen die het mee-beleeft.

In de Verenigde Staten, Denemarken, Groot-Brittannië en Zweden is aangetoond dat een lagere sociaal-economische status gepaard gaat met een hogere voor leeftijd gestandaardiseerde sterfte.

F. VAN RAALTEN (1927-1986) is docent filosofie aan de Rijksuniversiteit van Groningen.