Menu
Geavanceerd zoeken

Als ik een voordracht geef over algemene preventie, begin ik vaak als volgt: «Preventie in de huisartsenpraktijk is simpel: zij bestaat uit goede voorlichting en enkele eenvoudige opsporingsonderzoeken». Welnu, preventie van AIDS is nog eenvoudiger want zij bestaat uitsluitend uit goede voorlichting. Als huisarts komen we momenteel nog steeds zelden met een AIDS-patiënt in aanraking. Wel wordt de huisarts dagelijks geconfronteerd met allerlei andere aspecten van de AIDSproblematiek zoals ongeruste patiënten, vragen om de «AIDS-test», confrontatie met risicogedrag...

Met testen en hun resultaten moet voorzichtig worden omgesprongen. In de volgende paragrafen wordt de werking van en het omgaan met HIV-testen besproken. Nauwgezette aanpak en controle zijn aangewezen.

Toen het nieuwe syndroom AIDS in 1980 de medische wereld binnendrong, was het een mysterieuze aandoening. Vele speculaties en hypothesen rond deze ziekte kenden een hevig maar kortstondig leven. Nog geen negen jaar na de eerste casuïstieke mededelingen van AIDS, kunnen we toch een samenhangend beeld ophangen van de besmetting met HIV bij de mens en de evolutie van de aandoening schetsen.

Onderstaande tekst is een beleidsverklaring van het Gemeenschapsministerie van Volksgezondheid inzake preventie en bestrijding van AIDS in Vlaanderen. De basis voor deze tekst werd gepuurd uit het verslag van de Wetenschappelijke Stuurgroep van de Vlaamse Gemeenschap, d.d. 6 oktober 1988, inzake profilactische maatregelen tot AIDS-preventie op korte en lange termijn.

Volker is een jongeman van 19 jaar, Peter is 35 en Wim 28 jaar. Allen kwamen ze op consultatie bij de huisarts met voor AIDS kenmerkende symptomen, met vragen, twijfels en met zekerheden. Uit de consultaties blijkt dat AIDS en de behandeling met meer te maken hebben dan met een klinisch ziektebeeld alleen.

Het topje van de AIDS-ijsberg in ons land is erg klein, terwijl het deel onder water (seropositieven) uitgebreider is en langzaam zichtbaar wordt.

De viering van het jubileum vijfentwintig jaar WVVH zit er op.

Uit Engelse berekeningen blijkt dat er veertigduizend uitstrijkjes nodig zijn om uiteindelijk één mensenleven te redden. De onkosten hiervan worden berekend op ongeveer 300 000 pond per gered leven. Uitgegaan wordt van de veronderstelling dat een negatief uitstrijkje nul pond waard is.

De diagnose stotteren wordt meestal het eerst door de ouders gesteld. Door de huisarts wordt deze diagnose vaak met ernstig genomen, omdat men weet dat het stotteren bij een aantal kinderen vanzelf verdwijnt.

Vierentwintig artsen werden betrokken bij een onderzoek naar de betrouwbaarheid van het fysisch thoraxonderzoek. Ze werden verdeeld over zes groepen van vier.