Menu
Geavanceerd zoeken

Wat is de prevalentie van chronische nierinsufficiëntie in de Vlaamse huisartsenprakijk? Uit deze studie, gebaseerd op gegevens van de Integodatabank, blijkt dat het aantal patiënten met chronische nierinsufficiëntie veel hoger is dan huisartsen in hun medisch dossier noteren. Nochtans is het van cruciaal belang om deze patiënten vroegtijdig op te sporen en tijdig door te verwijzen. Mits aangepaste medicatie en behandeling is het immers mogelijk om de achteruitgang van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie te vertragen.

Naar aanleiding van de publicatie van de aanbeveling ‘Globaal cardiovasculair risicobeheer’ (Huisarts Nu 2007; 36:339-69) ontving de commissie Aanbevelingen enkele vragen en opmerkingen. Hieronder volgen eerst de opmerkingen over de inhoud van de aanbeveling en het antwoord van de commissie hierop. Vervolgens komen de vragen en antwoorden aan bod over de totstandkoming van de aanbeveling.

Aanbevelingen voor goede medische praktijk zijn richtinggevend als ondersteuning en houvast bij het nemen van diagnostische of therapeutische beslissingen in de huisartsengeneeskunde. Zij vatten voor de huisarts samen wat voor de gemiddelde patiënt wetenschappelijk gezien het beste beleid is. Daarnaast is er de agenda van de patiënt, die een gelijkwaardige partner is bij het nemen van beslissingen. Daarom verheldert de huisarts de vraag van de patiënt door een gepaste communicatie en geeft informatie over alle aspecten van de mogelijke beleidsopties. Het kan dus voorkomen dat huisarts en...

Studies op basis van een ‘individuele patiëntendata meta-analyse’ (IPDMA) – die onder meer in het vorige artikel over acute rhinosinusitis werd toegepast – is een recente verworvenheid in de evidence-based medicine. In combinatie met een ‘netwerk meta-analyse’ (N-MA) kunnen beide technieken de klinische relevantie van wetenschappelijk onderzoek en de impact op de alledaagse besluitvorming vergroten.

Bestaat er een subgroep van patiënten met acute rhinosinusitis die baat hebben bij een behandeling met antibiotica? In deze ‘individuele patiëntendata meta-analyse’ kon deze groep alvast niet geïdentificeerd worden. In de huisartsenpraktijk blijft de richtlijn dus dezelfde: behandeling met antibiotica is bij acute rhinosinusitis weinig zinvol. ‘Watchful waiting’ en symptomatische behandeling blijven wel aangewezen bij de meeste patiënten met rhinosinusitisklachten, tenzij er ernstige complicaties zijn.

Is een appendicitis, een depressie of een sinusitis in België een andere ziekte dan in Nederland? Moeten ze verschillend worden behandeld of op een andere wijze wetenschappelijk worden onderzocht? Als het antwoord op die vragen ontkennend is, lijkt een samenwerking tussen de Vlaamse en Nederlandse wetenschappelijke tijdschriften voor huisartsen gepast.

Twee complexe en delicate onderwerpen: seksuele gezondheid bij allochtonen en de opleiding van toekomstige artsen in intiem onderzoek. Op zich zijn deze onderwerpen al de moeite waard om meer in detail te onderzoeken. Maar Kristin Hendrickx gaat nog een stap verder: zij is ambitieus genoeg om beide onderwerpen in haar proefschrift met elkaar te verbinden.

Op een drukke dinsdag haast ik mij naar mijn interview met Johan van Eertvelde, verantwoordelijke van Poverello. In Brussel ligt het Poverellohuis aan de Zuinigheidsstraat, in een oud Kapucijnerklooster. Gezien hun missie kon de buurt niet beter uitgezocht zijn: vlak aan de Hoogstraat en de Blaesstraat, in de Marollen en de Bas-Fond van Brussel.

Vinden dak- en thuislozen de weg naar de gezondheidszorg in ons land? Gaan ze eerder naar de huisarts of naar de spoeddienst? En maken ze frequent gebruik van de gezondheidszorg of bestaan er te veel barrières? Omdat hierover in België geen gegevens beschikbaar zijn, onderzochten een aantal huisartsen hoe de situatie in Gent is.

Hoe bruikbaar zijn routinegegevens uit het elektronisch medisch dossier (EMD) om de kwaliteit van de zorg te meten? Uit dit kleinschalige onderzoek blijkt dat de EMD’s vaak onvolledig zijn op het vlak van de diagnose van hypertensie, diabetes en persoonlijke cardiovasculaire antecedenten. Gegevens over de medicamenteuze behandeling zijn in de dossiers vollediger, waardoor ze voorlopig een betere basis vormen om de kwaliteit van de zorg te evalueren.